Onderstaande column van Rob van de Meeberg werd geschreven in 2010 en voor het eerst gepubliceerd op 23 juli 2013 op Robs website.


Implantaat

‘Dat is een brug te ver’, grapte mijn tandarts.
Ik zei niets terug, dat kon ook niet al had ik het gewild, want ik lag met een slang en een klem in mijn mond in zijn designtandartsenstoel.
‘Je komt toch uit Arnhem? Vandaar die “brug te ver” en dan ben je ook nog eens in 1944 geboren!’
Hij lachte. Nou ja, lachte, het was meer een onbedaarlijk gebrul; hij vond zichzelf kennelijk erg grappig.
‘Heel veel mensen die in 1944 geboren zijn hebben hele beroerde gebitten door de hongerwinter, snap je? Kalkgebrek.’
Ik bromde wat tussen de klem door.
‘Nee, je moet aan de implantaten. Een brug kan dus niet meer. Maar dat doe ik niet zelf, al zou ik het wel kunnen. Ik stuur je naar een collega van mij: Eric Eichholz; die is gespecialiseerd in implantaten.’

Een paar weken later lag ik in een gelijksoortige designstoel bij implantoloog Eichholz die mijn bovenkaak vakkundig platspoot en vervolgens als een ervaren bouwvakker gaten begon te boren waarin een soort pluggen geschroefd werden. Maar alvorens het zo ver was werd eerst mijn tandvlees opengesneden en mijn kaakbeen opgehoogd met, naar ik meen, een mengsel van kalfsbot en pvc. Dat alles om meer houvast aan de implantaten te bieden.
Nadat Eric eerst de linkerkant had behandeld, zei hij dat het moeilijkste deel achter de rug was en dat hij nu de rechterkant ging doen... Maar daar zat een addertje onder het gras. Of liever gezegd een antiek abcesje, waarschijnlijk van een nooit doorgebroken verstandskies. Ook nooit zichtbaar geweest op welke schitterende röntgenfoto dan ook.
‘Oeps!’ sprak Eric, ‘waar stuiten we hier op? Dat is een lelijke complicatie!’
Dat vond ik ook, want in plaats van drie uur lag ik nu vier uur op die prachtige designstoel. Met kramp in mijn nek en een ongelofelijke pijn in mijn bek aangezien de verdoving bij het abces niet optimaal werkte.
Enfin, toen ik zo ongeveer aan het eind van mijn Latijn was, zaten de pluggen er in, de kalfsbotspecie op zijn plaats en kon mijn tandvlees gehecht worden.
‘Vier maanden laten genezen, daarna zetten we een paar doppen op de pluggen, en nog eens een paar weken later kunnen we dan de definitieve implantaten plaatsen.’
De laatste mededelingen gingen zo ongeveer langs mij heen want ik was niet helemaal meer van deze wereld. Gelukkig kwam mijn vrouw mij ophalen en nam mij als een hoopje ellende mee.
‘Hij heeft zich kranig gehouden’, zei Eric.
‘Slager!’ dacht ik bij mijzelf.

De volgende morgen probeerde ik mijn opgezwollen ogen open te krijgen en in de spiegel ontwaarde ik iemand waarin ik slechts heel in de verte mijzelf herkende. Mijn gezicht zag er uit als een kapot geschopte voetbal in alle kleuren van de regenboog. Dagenlang kon ik geen pap zeggen en kon niets anders eten.
Ik herinnerde me de legendarische woorden van mijn moeder: ‘Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden.’